Isaiah 45

Hij zal het blinde Israël langs een pad laten lopen dat het nog nooit heeft gezien. Hij zal de duisternis voor haar verlichten en de weg voor haar effenen. Hij zal haar niet in de steek laten. 1Maar zij die op afgoden vertrouwen en hén goden noemen, zullen bedrogen uitkomen, zij zullen terugdeinzen.

2O, mijn volk, wat bent u blind en doof ten opzichte van God! Waarom wilt u niet luisteren? Waarom wilt u het niet zien? 3Wie ter wereld is zo blind als mijn knecht, die is voorbestemd mijn boodschapper van de waarheid te zijn? Wie is zo blind als mijn ‘gekozene,’ de ‘dienaar van de Here’? 4U ziet en begrijpt wat goed is, maar u slaat er geen acht op en doet het niet, u hoort het, maar wilt niet luisteren. 5De Here heeft zijn grote en heerlijke wet gegeven. Hij was van plan de wereld daarmee te laten zien dat Hij rechtvaardig is. 6Maar wat ziet zijn volk eruit, zij die de hele wereld de glorie van zijn wet moesten laten zien, zij zijn beroofd en gevangengenomen, uitgezogen en tot slaaf gemaakt. Iedereen kon met hen doen wat hij wilde en er was niemand die hen te hulp kwam. 7Wil niet een van u de les van de geschiedenis leren en inzien wat een ellende u in de toekomst te wachten staat? 8Wie liet Israël beroven en verwonden? Was het de Here niet? Het is de Here tegen wie zij zondigden, want zij wilden niet gaan waarheen Hij hen stuurde en weigerden naar zijn wetten te luisteren. 9Daarom stortte de Here zoʼn vreselijke toorn over zijn volk uit en trof het met oorlog. Al worden de Israëlieten omringd door vuur en branden zij zich, dan nog zullen zij niet begrijpen waarom God het doet, want zij nemen zijn woord niet ter harte. 10

Een belofte van redding en vergeving

11‘Maar nu, Israël,’ zegt de Here, die u heeft geschapen: ‘Wees niet bang, want Ik heb u vrijgekocht, Ik heb u bij uw naam geroepen, u bent van Mij. 12Als u door diepe wateren moet, zal Ik bij u zijn. Als u rivieren moet oversteken, zult u niet verdrinken! Als u door het vuur loopt, zult u niet worden verbrand, de vlammen zullen u niet verteren.

13Want Ik ben de Here, uw God en redder, de Heilige van Israël. Ik gaf Egypte, Ethiopië en Seba als een losprijs in ruil voor uw vrijheid. 14Anderen stierven, zodat u kunt leven, Ik ruilde hun levens voor de uwe, want u bent kostbaar voor Mij en Ik schat het bezit van u hoog, Ik houd van u.

15Wees niet bang, want Ik ben bij u. Ik zal u uit alle windstreken om Mij heen verzamelen. 16Ik zal mijn zonen en dochters van de uithoeken van de aarde terugbrengen naar Israël. 17Allen die Mij hun God noemen, zullen komen, want Ik heb hen tot mijn eer gemaakt, Ik heb hen geschapen. 18Breng hen naar Mij terug, blind als zij zijn en doof voor mijn roepen, ook al kunnen zij horen en zien.

19Verzamel alle volken! Welke van hun afgoden heeft ooit dergelijke dingen voorspeld? Kunnen zij voorspellen wat er morgen gebeurt? Waar zijn de getuigen die hen zouden hebben horen spreken? Als er geen getuigen zijn, moeten zij toegeven dat alleen God de toekomst bekendmaakt.

20En Ik heb getuigen, Israël, zegt de Here! U bent mijn getuigen en dienaren, gekozen om Mij te kennen en te geloven en te begrijpen dat alleen Ik God ben. Er bestaat geen andere God, die is er nooit geweest en zal er ook nooit zijn. 21Ik ben de Here en er bestaat geen redder buiten Mij. 22Keer op keer heb Ik u mijn woord laten horen en mijn macht getoond. Ik ben toch geen vreemde voor u? Als u wilt, kunt u van Mij getuigen! 23Van eeuwigheid tot eeuwigheid ben Ik God. Niemand kan Mij tegenhouden bij wat Ik doe.

24De Here, uw verlosser, de Heilige van Israël, zegt: ter wille van u zal Ik een leger ten strijde laten trekken tegen Babel dat het land vrijwel ongedeerd zal binnenvallen. De grootspraak van de Babyloniërs zal veranderen in angstkreten.

25Ik ben de Here, uw Heilige, Israëls schepper en koning.
Copyright information for NldHTB